‘Journalism is printing what someone else does not want printed: everything else is public relations.’ – George Orwell
Wanneer Nederlandse gamejournalisten studio’s behandelen uit Nederland dan gebeurt dat zelden kritisch. Deels zal dat zijn vanwege een gevoel van chauvinisme, maar kijkend naar de banden die sommigen hebben met de industrie lijkt er nog een reden. Neem bijvoorbeeld de Gameking Emiel Kampen, die voor Gamekings de indiescene bespreekt terwijl hij als HKU-gamedocent en gamebouwer geworteld is in de ontwikkelaars-zijde.
Ikzelf weet ook hoe snel je in een relatief kleine industrie als deze op posities kan komen die met elkaar in conflict zijn. Zo werkte ik een jaar voor Grendel Games, terwijl ik in de NRC.Next games recenseerde. Ik heb in die periode en daarna echter niets (positiefs) over Grendel noch verwante partijen geschreven. Grendel en een groot deel van de industrie heb ik eigenlijk vooral tegen mij in het harnas gejaagd.
Mijn verhouding met de industrie is dan misschien ietwat vijandig – en borrels kunnen wat eenzaam zijn – toch koester ik het. Want juist door mijn korte vlijerij met de makers werd ik mij bewust van de keuze die een journalist moet maken wanneer hij verbonden en bevriend raakt met waar hij over wil schrijven: evangeliseren of distantieren.
Niels en Arjan
Mijn eigen gamejournalistieke avontuur begon eigenlijk bij Niels ‘t Hooft, een gamejournalist voor Bright, Gamer.nl en NRC die ik leerde kennen via Bashers. Dit was een blog waar hij hoofdredacteur was en ik columns voor ging schrijven (hij zocht een soort Yahtzee Croshaw). Niels was iemand die kritisch kon kijken naar mogelijke belangenverstrengeling binnen de gamejournalistiek en mij daar zelfs in heeft geinspireerd. Zo schreef hij ooit eens een fraaie aanval op Jan Meijroos die zowel Uncharted-PR materiaal schreef voor Sony, alsook de recensie deed voor het spel. Maar Niels vergeet misschien zijn eigen dubbelspel.
Alhoewel hij nooit een recensie schreef van een game waar hij aan werkte, gaf hij wel een podium aan studio’s waar hij bij betrokken was. Hij werkte bijvoorbeeld mee als hoofdschrijver (een functie waar hij voor betaald werd) van een game van Hubbub, en zorgde voor een artikel erover in de NRC. Iets soortgelijks: in een stuk over Apple-ontwikkelaars gaf hij het woord aan Collin van Ginkel van Two Tribes. Dit is een gamestudio waar Niels meerdere schrijfopdrachten voor deed, ook op het moment van publicatie.
Zorgwekkender echter zijn zijn werkzaamheden als ‘pen for hire’ voor een vakblad (Control), een belangenvereniging (DGA) en een incubator (DGG). Een rol die hij deelt met Arjan Terpstra, een journalist die ook voor NRC schreef.
Penvrienden van de lobbyclub
Niels schrijft al vanaf 2010 voor deze nauw met elkaar verbonden Utrechtse partijen, Arjan vanaf 2013. Beiden publiceren ze voor of in dienst van hen PR-materiaal dat veelal gericht is aan overheidsinstanties voor lobbydoeleinden. Materiaal waarin vaak serious- en applied games onder de aandacht worden gebracht, alsook de bedrijven van prominente DGA-leden die die games maken.
Alhoewel niet direct in opdracht van de DGA werden veel artikelen gepubliceerd door Control, die op zijn beurt mede gesponsord waren door de DGA. Zo werkte Arjan mee aan ‘Dossier Serious Games‘, een bundel artikelen over serious games, gemaakt in samenwerking met de belangenvereniging. Hij schreef ook mee aan de Control/DGA-special ‘Serious Games 2013-2014’.
Niels maakte in opdracht van Taskforce Innovation Utrecht en DGG een soortgelijk dossier. In 2013 schreven ze samen aan Control’s ‘Serious new Learning’, geen co-productie van DGA maar wel een waarin bedrijven aangesloten bij de DGA onder de aandacht werden gebracht (oa Ranj, op dat moment in het bestuur van de organisatie).
Op papier, in inkt
Niels en Arjan schreven naast voor de DGA en zijn partners, in dezelfde periode ook voor de NRC en NRC.Next. Van hun hand verschenen er in deze kranten de afgelopen jaren veel artikelen over het specifieke werkveld van- en over de bij DGA-aangesloten gamestudio’s. Vrijwel allen kregen via hen een podium in de krant. Enkele belangrijke namen: Ranj, Grendel, Gamious, Paladin en uiteraard de DGG (waar de DGA is gehuisvest).
Niels laat weten zelden nog voor NRC te schrijven, maar niet is gestopt. Arjan zegt dat hij wel gestopt is juist omdat hij recente klussen niet meer verenigbaar vond. Kijkend naar zijn laatste publicatie in NRC stopte hij echter pas eind vorig jaar daarmee.
Genoeg (nieuwe) kansen
Ze verschijnen trouwens gewoon nog steeds in andere (online)bladen en media. In de laatste KIJK schrijft Niels in een column over de Global Game Jam, een evenement dat georganiseerd wordt door de DGG en waarvoor kaartjes verkocht worden. Arjan Terptra duikt in december 2015, enkele weken geleden, op op de site van de NOS als gamejournalist (in een superpositief relaas waarin hij, als een wat trage profeet, een glorizeuze toekomst voorspelt voor het free to play-verdienmodel).
Gerelateerd: Niels plaats regelmatig studio visits van Power Unlimited-redacteur Jurjen Tiersma op de site van de DGA. Dit zijn voor de DGA naar het Engels vertaalde artikelen die zowel op de site alsook in de Power Unlimited kunnen verschijnen. Hier betreft het wederom vooral bij DGA-aangesloten bedrijven zoals Tingly, de studio van Mark Overmars; een casual-clone bouwer die dankzij Arjan in de NRC ook al positieve PR genoot.
Jurjen zelf zegt volledige vrijheid te hebben in de keuze welke studio’s hij bezoekt. Toch blijkt uit de volledige artikelenreeks dat er voornamelijk ontwikkelaars uit de DGG/DGA stal werden bezocht. 32 bezochte studio’s, uit een totaal van 38 (door Jurjen mij toegezonden), waren aan een van deze organisaties verbonden. Dit terwijl de meeste Nederlandse gamestudio’s, totaal ongeveer zo’n 200 en volgens Control’s Gamesmonitor zelfs tegen de 500, dit niet zijn.
Niels schrijft in reactie hierop:
“Jurjen schrijft over de bekendste bedrijven, die het vaakst in het nieuws zijn, die het professioneelst aan de weg timmeren, die zich het meest geroepen voelen zich aan te sluiten bij iets als de DGA.”
Al neigt dit naar een soort narcistische cirkelredenering sluit ik deze verklaring natuurlijk niet uit.
Tot slot
Dat ik met dit alles een nogal cynisch en dubieus beeld van onze industrie schets, wil nog niet zeggen dat er sprake is of is geweest van gekochte artikelen. Maar om de problemen van journalistiek-ethische aard te onderkennen hoeft dat ook niet bewezen te worden; daarvoor is enkel de constatering van dubberollen genoeg. Want wanneer het je werk is om het positieve mantra van je andere opdrachtgevers de wereld in te brengen, hoe kritisch ben je dan in een krant over diezelfde industrie?
P.S.
Men zou zich kunnen afvragen waarom ik, ongeacht vermeend belangenconflict, nou zo moeilijk doe over de enthousiasmerende toon rondom een jong medium als games. Mijn antwoord daarop zou zijn dat evangelisme dodelijk is voor een creatieve industrie, zeker wanneer gekoppeld aan wetenschappelijke pretenties (het gebrek aan kritiek op serious games is zelfs gevaarlijk). Kunst heeft critici nodig. Ongeacht hoe oud, jong of onbegrepen.
En een krant als NRC moet altijd de lezer dienen. Niet een industrie.
Serious is trouwens een op zichzelf staande bubbel die ook zal barsten zodra het besef doordringt dat we al 15 jaar pseudowetenschap bedrijven. Lees daarvoor mijn artikelen met de tag ‘serious’ en ‘applied’.
Interessant, zeker. Relevant, zeker. Maar o zo onmisbaar!
Wanneer een vakgebied wat eigenlijk zo groot is (vooral wereldwijd bekeken), zo vaak slecht of ongefundeerd word beschreven door de media (globaal gezien). Ik doel hier op de soms vertekende beelden van Universitaire onderzoeken, opinie peilingen, verschillen tussen serious en entertainment games of zelfs schuld wijzende media die vaak in games het onder geschoven of vergeten kindje vinden. In dat algehele discours tussen games als zinloos of games als innovator en leermiddel, is het logisch dat er mensen zijn opgestaan die meer inside informatie willen verschaffen. Willen laten zien dat games meer zijn dan de volgende Call of Duty of Battlefield.
Echter blijkt hier vervolgens geen brood in te zitten (om als voorbeeld de vele sprongen die Control maakt te noemen). Dus een ‘gamejournalist’ bestaat niet, of heeft nog amper bestaansrecht binnen de Nederlandse game industrie. ‘De media’ vertalen lieverd de sappige wereldwijde trends en passeren daarmee de lokale of informerende discours van ons kleine kikkerlandje. Maar wat dan? Houd daarmee de journalist op? Heeft daarvoor de Nederlandse game industrie geen stem of nieuwswaarde? Moeten we daardoor luisteren naar de leek die zijn opinie laat vormt door de het populaire discours, of naar de journalist die eens per jaar naar de winnaars van de Dutch Game Awards toe stapt?
Bij sommige schiet dat in het verkeerde keelgat, en zeggen dat Nederland zichzelf best op de kaart mag/kan zetten. Maar hoe kom je rond van een dergelijk ideaal binnen het huidige media-bestand? Juist, dan stap je naar vaak PR-loze developers, vele game incubators of anderzijds geïnteresseerde organisaties. Belangenverstrengeling? Ja, zeker; al moeten we onszelf ook niet voor de gek houden wat betreft media ethiek of objectiviteit. Is dit, wenselijk vanuit een
journalistisch perspectief, ook zeker niet. Maar bekijk het eens van de andere kant.
Je zal maar eens een van de game bedrijven zijn die het eindelijk, na een kleine twintig jaar, het voor elkaar hebben gekregen dat de discours rondom het nut, inzet en professionaliteit van (serious) games er fors op vooruit is gegaan. Dat imago, of discours, wil je koesteren en tegelijkertijd delen en uiten. Je spreekt zorgen uit over de representatie van de nog jonge Nederlandse game industrie. Maar de impact die de ‘bekendste bedrijven’ ‘hebben is vervolgens wel de voeding bodem voor alle kleine nieuwe. Die waarde, die een industrie een gezicht en erkenning geeft, is denk ik op dit moment vele malen groter dan de objectiviteit of authenticiteit van de journalist. Want een positief en innovatief denkbeeld van games (wat toch langzaam dankzij de media word verspreid) opent deuren en mogelijkheden voor juist ook de kleine onbekende bedrijven. Dat is de voedingsbodem waar de grote jongens namelijk al jaren voor strijden.
Impliceer ik daarmee dat objectiviteit mag worden uitgewisseld voor belangen of waarde, vanuit een journalist gezien niet, maar vanuit de industrie gezegd “graag wel”.
Moet er voor games opgekomen worden (poezie heeft het lastiger) en zo ja, welke offers moeten gemaakt worden? Je geeft de journalistieke integriteit al op, maar dat is nog niets vergeleken met het offer in de vorm van duizenden werkloze jongeren die hoopten in de industrie te werken. Dat in deze deplorabele staat de wens om evangelisme nog harder toeneemt is begrijpelijk. Maar hierin schuilt ook een onbegrip over hoe oorzaak en gevolg zich tot elkaar verhouden.